In de Surinamica-collectie van het Allard Pierson bevindt zich een uiteenlopende verzameling van erfgoed die inzicht geeft in de complexe koloniale en postkoloniale relatie tussen Suriname en Nederland. In de erfgoedcollectie zijn oude verhalen vanuit een West-Europees perspectief in groten getale aanwezig. Moderne en hedendaagse publicaties, geschreven vanuit een Surinaams perspectief, zijn ook onderdeel van de collectie en voegen een onmisbaar geluid toe. Ze waarborgen niet alleen de meerstemmigheid van de collectie, maar verdiepen ook ons begrip van het Nederlandse koloniale en slavernijverleden. In deze blog neem ik je met twee gedichten mee door de nostalgische gedichtenbundel Van erf tot skai van de Hindoestaans-Surinaamse dichter Chitra Gajadin (geboren op 21 juni 1954).
Naar Nederland
Op 25 november 1975 werd Suriname officieel onafhankelijk van Nederland. De Surinaamse bevolking kreeg toen de keuze om de Nederlandse nationaliteit te behouden en daar ook naartoe te emigreren, of de Surinaamse nationaliteit aan te nemen en in het geboorteland te blijven. Velen kozen voor vertrek. Alleen al in het jaar van onafhankelijkheid verhuisden zo ongeveer 40.000 Surinamers naar Nederland. Ook in de jaren daarna ging de migratiestroom door, mede dankzij de zogenaamde toescheidingsovereenkomst. Deze overeenkomst maakte het voor Surinamers tot vijf jaar na de onafhankelijkheid mogelijk om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, op voorwaarde dat zij naar Nederland verhuisden. Uiteindelijk stak gedurende deze periode ruim een kwart van de Surinaamse bevolking de Atlantische Oceaan over. De emigratie werd versterkt door de economische problemen, corruptie, etnische verdeeldheid en politieke onrust die Suriname, als erfenis van het verschrikkelijke Nederlandse koloniale bewind, te verwerken kreeg.
Maar ook vóór de onafhankelijkheid maakten vele Surinamers al de oversteek met de hoop op een beter leven. Zo bracht dit in 1972 ook mijn vader op 8-jarige leeftijd naar Nederland. Hoewel het leven in Nederland meer zekerheid en kansen bood, kwam het ook met nieuwe ervaringen van culturele vervreemding, dagelijks racisme en het voortdurend zoeken naar een plek in een samenleving die hem en andere Surinamers als buitenstaanders bleef zien. Tussen heimwee en aanpassing vormde zich een nieuwe identiteit, geworteld in Suriname en gevormd in Nederland. Maar vanuit diezelfde heimwee en aanpassing groeide er ook een verlangen. Een verlangen naar Suriname dat Surinaamse dichters in Nederland begonnen te uiten in dichtvorm.
Van erf tot skai
Dichter Chitra Gajadin is een van de vele Surinamers die vóór de onafhankelijkheid naar Nederland migreerde voor haar studie. Deze ervaring staat centraal in haar poëzie. In haar eerste gedichtenbundel Van erf tot skai geeft ze met 33 gedichten een stem aan de pijnlijke realiteit van migratie en de complexe gevoelens die daarmee gepaard gaan. De bundel werd in de zomer van 1977 en bevat twee prachtige illustraties van Anton Vrede die Gajadins poëtische lading versterken.
In de inleiding van de bundel wordt er direct gesproken over “ontworteling, over aarde, over onophoudelijk roepen”. Maar de inleiding vermeldt ook “Zelfkritiek, groepskritiek, sarkasme naar de hollandse gastheer”. Dit wijst op de ingewikkelde relatie tussen Gajadin en haar nieuwe thuisland. Hoewel Gajadins komst naar Nederland vrijwillig was, staat haar poëzie vol heimwee en reflecteert ze veel op het verlies van onder andere haar cultuur, identiteit en vertrouwde dagelijkse rituelen.

Afbeelding 1: Het voorblad van Van erf tot skai, 1977.

Afbeelding 2: Illustratie door Anton Vrede in Van erf tot skai, 1977.
Vraag mij om te integreren
Er zijn een aantal gedichten in de bundel die er voor mij uit springen. Een van deze gedichten is getiteld Vraag mij om te integreren. Hierin beschrijft Gajadin de paradox van haar nieuwe bestaan in Nederland. Ze spreekt over het bezit van “geld genoeg / om mij niet meer slaafs te gedragen” en “om hollandse kennissen er op na te houden”. Hiermee wijst ze op een bepaalde economische onafhankelijkheid die haar bevrijdt van een onderdanige houding, maar werpt ze daarnaast een ironische blik op het sociale streven naar acceptatie via “Hollandse kennissen”. Deze regels tonen de spanningen tussen aanpassing en zelfbehoud, maar ook de manier waarop integratie gepaard gaat met ongemak. Ze volgt dit echter direct op met het verlies van haar Surinaamse culturele identiteit dat wordt uitgedrukt in de regels: “ik ben het kind / dat geen cassave lust / pom niet kent”. Het niet meer kunnen waarderen van traditionele gerechten als cassave en pom symboliseert een fundamentele vervreemding van haar culturele wortels. Dit verlies van culturele identiteit is een bekend fenomeen dat niet alleen door Gajadin wordt aangekaart, maar ook door andere Surinaamse dichters zoals René Mungra. Hij omschrijft dit verlies in zijn dichtbundel Een cultureel gekastreerde spreekt (1975) als een vorm van “culturele kastratie” – een proces dat volgens Mungra ongemerkt verloopt, maar waarvan generaties aan nazaten de gevolgen blijven ondervinden

Afbeelding 3: Vraag mij om te integreren in Van erf tot skai, 1977.
Een treffend voorbeeld van Gajadins heimwee naar Suriname is te vinden in een gedicht waarin ze schrijft over “de zon verruild / voor een tweedehands kachel / met voeten voor de vlammen / warmte / die steeds meer kost". In enkele sobere regels weet Gajadin te illustreren hoe de zintuiglijke warmte en geborgenheid van Suriname contrasteert met de kille efficiëntie van het Westen. De zon staat in dit gedicht wellicht niet alleen voor het klimaat, maar ook voor de vertrouwdheid en levenskracht die het haar biedt tegenover de tweedehands kachel die slechts tijdelijke warmte biedt, tegen betaling. Nog indringender is het beeld van de "handen die eens verhalen / oerwoud, aarde, de rivier / toevertrouwden aan het hout (...) rusten nu op skaileuningen". Er komt een subtiel verdriet naar voren over de fysieke verbondenheid met de natuur die is ingeruild voor het passieve bestaan in een meer kunstmatige omgeving. Vanuit een diep bewustzijn over haar culturele achtergrond en de emotionele ontworteling die ze ervaart weet Gajadin persoonlijke herinneringen te verweven met collectieve Surinaamse ervaringen. Haar poëzie is empathisch, gevoelig, troostend, intiem en tegelijkertijd zo herkenbaar —voor wie ooit afscheid moest nemen van thuis, maar ook voor wie probeert te begrijpen wat dat betekent.

Afbeelding 4: De zon verruild in Van erf tot skai, 1977.
Verlangen naar thuis
Mijn vader sprak zelden over zijn verlangen naar Suriname. Hij hield van de Nederlandse kou, de regen en het ritme. En toch moet ik denken aan onze reis naar Suriname in 2005 en hoe hij daar opleefde. Alsof iets wat lang verborgen was weer mocht bestaan. Zoals Gajadins poëzie zo treffend laat zien, is het verlangen naar thuis een complexe en vaak onderbewuste kracht. Een kracht die zoals Mungra omschrijft generaties lang doorwerkt. Het is de herinnering en onuitwisbare band met het land van herkomst, zelfs voor degenen die er niet geboren en getogen zijn, zoals ikzelf. Ook mijn Surinaamse achtergrond komt tot uiting in een soort heimwee die zich moeilijk laat verklaren, maar die zich af en toe uit. Soms in heimwee naar muziek, eten, dans, klank of geur.
De titel Van erf tot Skai verwijst op symbolische wijze naar de overgang van Gajadins Surinaamse erf, oftewel de open en gemeenschappelijke ruimte rondom het huis waar het dagelijks leven zich afspeelt, naar het kunstleren skai, dat symbool staat voor de westerse modernisering, individualisering en een meer kunstmatige levensstijl.
Auteur
Lana Renfrum werkt als student-assistent bij het Surinamica-project van het Allard Pierson, waar ze zich bezighoudt met de zichtbaarheid en betekenis van Surinaams erfgoed. Ze heeft een achtergrond in kunstgeschiedenis en museumstudies en houdt zich naast Surinaams erfgoed graag bezig met moderne en hedendaagse kunst uit West-Afrika en het Caribisch gebied.